NL: ejecten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geëject
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik eject jij eject hij eject wij ejecten jullie ejecten zij ejecten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëject jij hebt geëject hij heeft geëject wij hebben geëject jullie hebben geëject zij hebben geëject
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ejectte jij ejectte hij ejectte wij ejectten jullie ejectten zij ejectten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëject jij had geëject hij had geëject wij hadden geëject jullie hadden geëject zij hadden geëject
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ejecten jij zult ejecten hij zal ejecten wij zullen ejecten jullie zullen ejecten zij zullen ejecten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëject hebben jij zult geëject hebben hij zal geëject hebben wij zullen geëject hebben jullie zullen geëject hebben zij zullen geëject hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ejecten jij zou ejecten hij zou ejecten wij zouden ejecten jullie zouden ejecten zij zouden ejecten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëject hebben jij zou geëject hebben hij zou geëject hebben wij zouden geëject hebben jullie zouden geëject hebben zij zouden geëject hebben
|
| Gebiedende wijs |
eject
|
| Aanvoegende wijs |
| ejecte |