NL: economiseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geëconomiseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik economiseer jij economiseert hij economiseert wij economiseren jullie economiseren zij economiseren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëconomiseerd jij hebt geëconomiseerd hij heeft geëconomiseerd wij hebben geëconomiseerd jullie hebben geëconomiseerd zij hebben geëconomiseerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik economiseerde jij economiseerde hij economiseerde wij economiseerden jullie economiseerden zij economiseerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëconomiseerd jij had geëconomiseerd hij had geëconomiseerd wij hadden geëconomiseerd jullie hadden geëconomiseerd zij hadden geëconomiseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal economiseren jij zult economiseren hij zal economiseren wij zullen economiseren jullie zullen economiseren zij zullen economiseren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëconomiseerd hebben jij zult geëconomiseerd hebben hij zal geëconomiseerd hebben wij zullen geëconomiseerd hebben jullie zullen geëconomiseerd hebben zij zullen geëconomiseerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou economiseren jij zou economiseren hij zou economiseren wij zouden economiseren jullie zouden economiseren zij zouden economiseren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëconomiseerd hebben jij zou geëconomiseerd hebben hij zou geëconomiseerd hebben wij zouden geëconomiseerd hebben jullie zouden geëconomiseerd hebben zij zouden geëconomiseerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
economiseer
|
| Aanvoegende wijs |
| economisere |