NL: echoën U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geëchood
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik echo jij echoot hij echoot wij echoën jullie echoën zij echoën
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëchood jij hebt geëchood hij heeft geëchood wij hebben geëchood jullie hebben geëchood zij hebben geëchood
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik echode jij echode hij echode wij echoden jullie echoden zij echoden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëchood jij had geëchood hij had geëchood wij hadden geëchood jullie hadden geëchood zij hadden geëchood
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal echoën jij zult echoën hij zal echoën wij zullen echoën jullie zullen echoën zij zullen echoën
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëchood hebben jij zult geëchood hebben hij zal geëchood hebben wij zullen geëchood hebben jullie zullen geëchood hebben zij zullen geëchood hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou echoën jij zou echoën hij zou echoën wij zouden echoën jullie zouden echoën zij zouden echoën
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëchood hebben jij zou geëchood hebben hij zou geëchood hebben wij zouden geëchood hebben jullie zouden geëchood hebben zij zouden geëchood hebben
|
| Gebiedende wijs |
echo
|
| Aanvoegende wijs |
| echoë |