NL: echelonneren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geëchelonneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik echelonneer jij echelonneert hij echelonneert wij echelonneren jullie echelonneren zij echelonneren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geëchelonneerd jij hebt geëchelonneerd hij heeft geëchelonneerd wij hebben geëchelonneerd jullie hebben geëchelonneerd zij hebben geëchelonneerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik echelonneerde jij echelonneerde hij echelonneerde wij echelonneerden jullie echelonneerden zij echelonneerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geëchelonneerd jij had geëchelonneerd hij had geëchelonneerd wij hadden geëchelonneerd jullie hadden geëchelonneerd zij hadden geëchelonneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal echelonneren jij zult echelonneren hij zal echelonneren wij zullen echelonneren jullie zullen echelonneren zij zullen echelonneren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geëchelonneerd hebben jij zult geëchelonneerd hebben hij zal geëchelonneerd hebben wij zullen geëchelonneerd hebben jullie zullen geëchelonneerd hebben zij zullen geëchelonneerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou echelonneren jij zou echelonneren hij zou echelonneren wij zouden echelonneren jullie zouden echelonneren zij zouden echelonneren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geëchelonneerd hebben jij zou geëchelonneerd hebben hij zou geëchelonneerd hebben wij zouden geëchelonneerd hebben jullie zouden geëchelonneerd hebben zij zouden geëchelonneerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
echelonneer
|
| Aanvoegende wijs |
| echelonnere |