Voorbeelden

1. Devrait-on déceler une pointe de jalousie?
   Je kon denken dat je jaloers bent.
2. Ma fille a cru déceler quelques craintes.
   Mijn dochter zei dat u ongerust was.
3. Je voudrais déceler moi-même votre maladie.
   Ik zou graag zelf een diagnose willen stellen.
4. On pourra peut-être déceler quelque chose.
   Misschien verraadt ze zichzelf.
5. Je peux déceler un chien à son flair.
   Omdat ik weet waar je naartoe wilt.
6. La matière noire va pas se déceler toute seule.
   Die donkere materie ontdekt zichzelf niet.
7. Tu as toujours eu un don pour déceler la vérité.
   Je had altijd al de gave om de waarheid te zien.
8. Oui, ils ne peuvent pas nous déceler de cette distance.
   Ja, ze kunnen ons niet ontdekken van op die afstand.
9. Ils ont une intelligence étonnante pour déceler les humains sans défense.
   Ze zijn zeer intelligent en weten precies wanneer iemand hulpeloos is.
10. On ne savait pas déceler les micro-expressions à l' époque.
    Ze wisten toen niets van micro-uitdrukkingen.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden