NL: dwarsbomen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gedwarsboomd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik dwarsboom jij dwarsboomt hij dwarsboomt wij dwarsbomen jullie dwarsbomen zij dwarsbomen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedwarsboomd jij hebt gedwarsboomd hij heeft gedwarsboomd wij hebben gedwarsboomd jullie hebben gedwarsboomd zij hebben gedwarsboomd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik dwarsboomde jij dwarsboomde hij dwarsboomde wij dwarsboomden jullie dwarsboomden zij dwarsboomden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedwarsboomd jij had gedwarsboomd hij had gedwarsboomd wij hadden gedwarsboomd jullie hadden gedwarsboomd zij hadden gedwarsboomd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal dwarsbomen jij zult dwarsbomen hij zal dwarsbomen wij zullen dwarsbomen jullie zullen dwarsbomen zij zullen dwarsbomen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedwarsboomd hebben jij zult gedwarsboomd hebben hij zal gedwarsboomd hebben wij zullen gedwarsboomd hebben jullie zullen gedwarsboomd hebben zij zullen gedwarsboomd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou dwarsbomen jij zou dwarsbomen hij zou dwarsbomen wij zouden dwarsbomen jullie zouden dwarsbomen zij zouden dwarsbomen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedwarsboomd hebben jij zou gedwarsboomd hebben hij zou gedwarsboomd hebben wij zouden gedwarsboomd hebben jullie zouden gedwarsboomd hebben zij zouden gedwarsboomd hebben
|
Gebiedende wijs |
dwarsboom
|
Aanvoegende wijs |
dwarsbome |