Voorbeelden

1. Gleichzeitiger Durchstoß.
   Een gelijktijdige inval.
2. Peritoneum anscheinend nicht durchstoßen.
   De ster heeft' t buikvlies gemist.
3. Und es konnte Ihr Fleisch nicht durchstoßen.
   En het kon uw vlees niet doorboren.
4. Lowell da drüben mag sie ein bisschen durchstoßen.
   Lowell daar houdt van gehavende gevallen.
5. Bestimme unsere Position bevor wir die Wolke durchstoßen.
   Doe een positiebepaling voordat we de wolken induiken.
6. Dieses Schwert hat das Herz deines Vaters durchstoßen.
   Dit zwaard heeft het hart van je vader doorboord.
7. Diese Wand zu durchstoßen ist erst der Anfang.
   Door deze muur komen is pas' t begin.
8. Wenn du Camille das Herz durchstoßen willst, halte ich sie fest.
   Als je een staak door haar hart wilt jagen, help ik je graag.
9. Wenn er letzte Nacht wütend war, wirst du jetzt auch nicht zu ihm durchstoßen.
   Als hij gisterenavond boos was, ga je toch niet tot hem doordringen.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden