Voorbeelden

1. Die Pläne des Gegners zu durchkreuzen.
   Z' n tegenstander dwarszitten.
2. Wir dürfen uns nicht unsere Pläne durchkreuzen lassen.
   Onze plannen mogen niet in de war gestuurd worden.
3. Er hätte Ihre Pläne fürs Kajakfahren nicht durchkreuzen wollen.
   Hij zou niet willen dat het jullie kayakschema in de war schopt.
4. Ich lasse unsere Pläne nicht von einem pickligen Technikfreak durchkreuzen.
   Ik laat onze plannen niet verzieken door een puisterige techneut.
5. Er meldete mich vor ein paar Wochen fürs Durchkreuzen der Schusslinie.
   Hij rapporteerde me enkele weken terug omdat ik in zijn schootsveld stond.
6. Eine enorme Anzahl von Fontänen, die alle diese Formen durchkreuzen, macht diese Erfahrung komplett
   Een enorme fonteinenpartij die dit alles doorkruist, maakt de ervaring compleet

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden