NL: dupliceren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedupliceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik dupliceer jij dupliceert hij dupliceert wij dupliceren jullie dupliceren zij dupliceren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedupliceerd jij hebt gedupliceerd hij heeft gedupliceerd wij hebben gedupliceerd jullie hebben gedupliceerd zij hebben gedupliceerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik dupliceerde jij dupliceerde hij dupliceerde wij dupliceerden jullie dupliceerden zij dupliceerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedupliceerd jij had gedupliceerd hij had gedupliceerd wij hadden gedupliceerd jullie hadden gedupliceerd zij hadden gedupliceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal dupliceren jij zult dupliceren hij zal dupliceren wij zullen dupliceren jullie zullen dupliceren zij zullen dupliceren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedupliceerd hebben jij zult gedupliceerd hebben hij zal gedupliceerd hebben wij zullen gedupliceerd hebben jullie zullen gedupliceerd hebben zij zullen gedupliceerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou dupliceren jij zou dupliceren hij zou dupliceren wij zouden dupliceren jullie zouden dupliceren zij zouden dupliceren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedupliceerd hebben jij zou gedupliceerd hebben hij zou gedupliceerd hebben wij zouden gedupliceerd hebben jullie zouden gedupliceerd hebben zij zouden gedupliceerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
dupliceer
|
| Aanvoegende wijs |
| duplicere |