Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: duelleren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
geduelleerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik duelleer
jij duelleert
hij duelleert
wij duelleren
jullie duelleren
zij duelleren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb geduelleerd
jij hebt geduelleerd
hij heeft geduelleerd
wij hebben geduelleerd
jullie hebben geduelleerd
zij hebben geduelleerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik duelleerde
jij duelleerde
hij duelleerde
wij duelleerden
jullie duelleerden
zij duelleerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had geduelleerd
jij had geduelleerd
hij had geduelleerd
wij hadden geduelleerd
jullie hadden geduelleerd
zij hadden geduelleerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal duelleren
jij zult duelleren
hij zal duelleren
wij zullen duelleren
jullie zullen duelleren
zij zullen duelleren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal geduelleerd hebben
jij zult geduelleerd hebben
hij zal geduelleerd hebben
wij zullen geduelleerd hebben
jullie zullen geduelleerd hebben
zij zullen geduelleerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou duelleren
jij zou duelleren
hij zou duelleren
wij zouden duelleren
jullie zouden duelleren
zij zouden duelleren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou geduelleerd hebben
jij zou geduelleerd hebben
hij zou geduelleerd hebben
wij zouden geduelleerd hebben
jullie zouden geduelleerd hebben
zij zouden geduelleerd hebben

Gebiedende wijs
duelleer

Aanvoegende wijs
duellere

Voorbeelden

  1. Duelleer simulatie gestart.
    Initiating duel simulation.
  2. Wij moeten duelleren.
    We 're going to do battle.
  3. Je moet duelleren.
    You have this duel.
  4. Duelleren is streng verboden.
    Duelling is strictly forbidden.
  5. Jullie duelleren ondanks het verbod.
    They duel in spite of the decrees.
  6. Ik zal met hem duelleren.
    I 'll fight him Captain as he is.
  7. Mijn broer gaat met hem duelleren.
    My brother is about to duel him.
  8. Gaan we duelleren met tien stappen?
    what we gonna do have a duel with ten paces?
  9. Ze duelleren vanavond om zeven uur.
    They fight at seven o 'clock tonight.
  10. En waarom zou ik met jou duelleren?
    And why would I duel you?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden