Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: dribbelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gedribbeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik dribbel
jij dribbelt
hij dribbelt
wij dribbelen
jullie dribbelen
zij dribbelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gedribbeld
jij hebt gedribbeld
hij heeft gedribbeld
wij hebben gedribbeld
jullie hebben gedribbeld
zij hebben gedribbeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik dribbelde
jij dribbelde
hij dribbelde
wij dribbelden
jullie dribbelden
zij dribbelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gedribbeld
jij had gedribbeld
hij had gedribbeld
wij hadden gedribbeld
jullie hadden gedribbeld
zij hadden gedribbeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal dribbelen
jij zult dribbelen
hij zal dribbelen
wij zullen dribbelen
jullie zullen dribbelen
zij zullen dribbelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gedribbeld hebben
jij zult gedribbeld hebben
hij zal gedribbeld hebben
wij zullen gedribbeld hebben
jullie zullen gedribbeld hebben
zij zullen gedribbeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou dribbelen
jij zou dribbelen
hij zou dribbelen
wij zouden dribbelen
jullie zouden dribbelen
zij zouden dribbelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gedribbeld hebben
jij zou gedribbeld hebben
hij zou gedribbeld hebben
wij zouden gedribbeld hebben
jullie zouden gedribbeld hebben
zij zouden gedribbeld hebben

Gebiedende wijs
dribbel

Aanvoegende wijs
dribbele

Voorbeelden

  1. Dribbel, dribbel, dribbel.
    Dribble, dribble, dribble.
  2. Duik, draai, dribbel.
    Dodge, duck, dip.
  3. Dribbel door je benen.
    Dribble between your legs.
  4. Westchester dribbel, zwaait het,
    Westchester dribble, mings it,
  5. Opnieuw een mooie dribbel.
    Great quick feet again.
  6. Hier is de Pelé dribbel!
    Here 's the Pel? Dribble!
  7. Waarom dribbel je als ik zeg te glijden?
    Why are you dekeing it when I said juke it?
  8. Dribbel privé een pass schot is omhoog en goed, en een fout.
    Dribble private a pass shot is up and good, and a foul.
  9. Je moet dribbelen.
    You gotta dribble.
  10. passen, dribbelen, vasthouden en schieten.
    Pass, dribble, hold and shoot.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden