Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: dopen
NL: dopen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gedoopt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik doop
jij doopt
hij doopt
wij dopen
jullie dopen
zij dopen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gedoopt
jij hebt gedoopt
hij heeft gedoopt
wij hebben gedoopt
jullie hebben gedoopt
zij hebben gedoopt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik doopte
jij doopte
hij doopte
wij doopten
jullie doopten
zij doopten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gedoopt
jij had gedoopt
hij had gedoopt
wij hadden gedoopt
jullie hadden gedoopt
zij hadden gedoopt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal dopen
jij zult dopen
hij zal dopen
wij zullen dopen
jullie zullen dopen
zij zullen dopen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gedoopt hebben
jij zult gedoopt hebben
hij zal gedoopt hebben
wij zullen gedoopt hebben
jullie zullen gedoopt hebben
zij zullen gedoopt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou dopen
jij zou dopen
hij zou dopen
wij zouden dopen
jullie zouden dopen
zij zouden dopen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gedoopt hebben
jij zou gedoopt hebben
hij zou gedoopt hebben
wij zouden gedoopt hebben
jullie zouden gedoopt hebben
zij zouden gedoopt hebben

Gebiedende wijs
doop

Aanvoegende wijs
dope

Voorbeelden

  1. Doop het grondig.
    Baptize it thoroughly.
  2. Ik doop met water.
    I baptize with water.
  3. Herinneren jullie je doop?
    Do you remember your baptism?
  4. Ik doop met water.
    I baptise with water.
  5. Doop je handen erin.
    Dip your hands in.
  6. Oh, enkel de doop.
    Oh, just the christening.
  7. Hoi. Hoe was de doop?
    Hey, how was the baptism?
  8. Ik doop je Reginald Kray.
    I christen you Reginald Kray.
  9. Hij zal de doop voltrekken.
    He will be performing the baptism.
  10. Doop is er altijd geweest.
    Doop has always been there.


DE: dopen    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
gedopt
dopend

Indikativ Präsens
ich dope
du dopst
er dopt
wir dopen
ihr dopt
sie; Sie dopen

Indikativ Perfekt
ich habe gedopt
du hast gedopt
er hat gedopt
wir haben gedopt
ihr habt gedopt
sie; Sie haben gedopt

Indikativ Präteritum
ich dopte
du doptest
er dopte
wir dopten
ihr doptet
sie; Sie dopten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte gedopt
du hattest gedopt
er hatte gedopt
wir hatten gedopt
ihr hattet gedopt
sie; Sie hatten gedopt

Indikativ Futur I
ich werde dopen
du wirst dopen
er wird dopen
wir werden dopen
ihr werdet dopen
sie; Sie werden dopen

Indikativ Futur II
ich werde gedopt haben
du wirst gedopt haben
er wird gedopt haben
wir werden gedopt haben
ihr werdet gedopt haben
sie; Sie werden gedopt haben

Konjunktiv I Präsens
ich dope
du dopest
er dope
wir dopen
ihr dopet
sie; Sie dopen

Konjunktiv I Perfekt
ich habe gedopt
du habest gedopt
er habe gedopt
wir haben gedopt
ihr habet gedopt
sie; Sie haben gedopt

Konjunktiv II Präsens
ich dopte
du doptest
er dopte
wir dopten
ihr doptet
sie; Sie dopten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte gedopt
du hättest gedopt
er hätte gedopt
wir hätten gedopt
ihr hättet gedopt
sie; Sie hätten gedopt

Konjunktiv II Futur I
ich würde dopen
du würdest dopen
er würde dopen
wir würden dopen
ihr würdet dopen
sie; Sie würden dopen

Konjunktiv II Futur II
ich würde gedopt haben
du würdest gedopt haben
er würde gedopt haben
wir würden gedopt haben
ihr würdet gedopt haben
sie; Sie würden gedopt haben

der Imperativ
du dope


Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden