NL: doorzitten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
doorgezeten
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik zit door jij zit door hij zit door wij zitten door jullie zitten door zij zitten door
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik doorzit dat jij doorzit dat hij doorzit dat wij doorzitten dat jullie doorzitten dat zij doorzitten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb doorgezeten jij hebt doorgezeten hij heeft doorgezeten wij hebben doorgezeten jullie hebben doorgezeten zij hebben doorgezeten
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik zat door jij zat door hij zat door wij zaten door jullie zaten door zij zaten door
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik doorzat dat jij doorzat dat hij doorzat dat wij doorzaten dat jullie doorzaten dat zij doorzaten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had doorgezeten jij had doorgezeten hij had doorgezeten wij hadden doorgezeten jullie hadden doorgezeten zij hadden doorgezeten
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal doorzitten jij zult doorzitten hij zal doorzitten wij zullen doorzitten jullie zullen doorzitten zij zullen doorzitten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal doorgezeten hebben jij zult doorgezeten hebben hij zal doorgezeten hebben wij zullen doorgezeten hebben jullie zullen doorgezeten hebben zij zullen doorgezeten hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou doorzitten jij zou doorzitten hij zou doorzitten wij zouden doorzitten jullie zouden doorzitten zij zouden doorzitten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou doorgezeten hebben jij zou doorgezeten hebben hij zou doorgezeten hebben wij zouden doorgezeten hebben jullie zouden doorgezeten hebben zij zouden doorgezeten hebben
|
Gebiedende wijs |
zit door
|
Aanvoegende wijs |
doorzitte |