NL: doorverwijzen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
doorverwezen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik wijs door jij wijst door hij wijst door wij wijzen door jullie wijzen door zij wijzen door
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik doorwijs dat jij doorwijst dat hij doorwijst dat wij doorwijzen dat jullie doorwijzen dat zij doorwijzen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb doorverwezen jij hebt doorverwezen hij heeft doorverwezen wij hebben doorverwezen jullie hebben doorverwezen zij hebben doorverwezen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verwees door jij verwees door hij verwees door wij verwezen door jullie verwezen door zij verwezen door
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik doorverwees dat jij doorverwees dat hij doorverwees dat wij doorverwezen dat jullie doorverwezen dat zij doorverwezen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had doorverwezen jij had doorverwezen hij had doorverwezen wij hadden doorverwezen jullie hadden doorverwezen zij hadden doorverwezen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal doorverwijzen jij zult doorverwijzen hij zal doorverwijzen wij zullen doorverwijzen jullie zullen doorverwijzen zij zullen doorverwijzen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal doorverwezen hebben jij zult doorverwezen hebben hij zal doorverwezen hebben wij zullen doorverwezen hebben jullie zullen doorverwezen hebben zij zullen doorverwezen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou doorverwijzen jij zou doorverwijzen hij zou doorverwijzen wij zouden doorverwijzen jullie zouden doorverwijzen zij zouden doorverwijzen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou doorverwezen hebben jij zou doorverwezen hebben hij zou doorverwezen hebben wij zouden doorverwezen hebben jullie zouden doorverwezen hebben zij zouden doorverwezen hebben
|
| Gebiedende wijs |
wijs door
|
| Aanvoegende wijs |
| doorverwijze |