Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: doortrekken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
doortrokken

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik doortrek
jij doortrekt
hij doortrekt
wij doortrekken
jullie doortrekken
zij doortrekken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb doortrokken
jij hebt doortrokken
hij heeft doortrokken
wij hebben doortrokken
jullie hebben doortrokken
zij hebben doortrokken

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik doortrok
jij doortrok
hij doortrok
wij doortrokken
jullie doortrokken
zij doortrokken

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had doortrokken
jij had doortrokken
hij had doortrokken
wij hadden doortrokken
jullie hadden doortrokken
zij hadden doortrokken

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal doortrekken
jij zult doortrekken
hij zal doortrekken
wij zullen doortrekken
jullie zullen doortrekken
zij zullen doortrekken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal doortrokken hebben
jij zult doortrokken hebben
hij zal doortrokken hebben
wij zullen doortrokken hebben
jullie zullen doortrokken hebben
zij zullen doortrokken hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou doortrekken
jij zou doortrekken
hij zou doortrekken
wij zouden doortrekken
jullie zouden doortrekken
zij zouden doortrekken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou doortrokken hebben
jij zou doortrokken hebben
hij zou doortrokken hebben
wij zouden doortrokken hebben
jullie zouden doortrokken hebben
zij zouden doortrokken hebben

Gebiedende wijs
doortrek

Aanvoegende wijs
doortrekke

Voorbeelden

  1. Loodgieterij, telkens ik doortrek, zal ik aan jou denken, Tony.
    Plumbing. Every time I flush, I will think of you, Tony.
  2. Niet doortrekken.
    Don 't flush the toilet.
  3. Waar kan ik doortrekken?
    Where do you flush this room?
  4. Per ongeluk jezelf doortrekken.
    Accidentally flush yourself
  5. Het toilet niet doortrekken.
    No flushing of the lavatory.
  6. Je had niet moeten doortrekken.
    You shouldn 't have flushed.
  7. We moeten het toilet doortrekken.
    We have to flush the toilet.
  8. Ik zal de pijl doortrekken.
    I will pull it through.
  9. Hé, je moet twee keer doortrekken.
    Hey, you should flush it twice.
  10. Ik hoorde - ik hoorde je niet doortrekken.
    I didn 't-I didn 't hear you flush.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden