NL: doorstaan U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
doorstaan
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik doorsta jij doorstaat hij doorstaat wij doorstaan jullie doorstaan zij doorstaan
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb doorstaan jij hebt doorstaan hij heeft doorstaan wij hebben doorstaan jullie hebben doorstaan zij hebben doorstaan
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik doorstond jij doorstond hij doorstond wij doorstonden jullie doorstonden zij doorstonden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had doorstaan jij had doorstaan hij had doorstaan wij hadden doorstaan jullie hadden doorstaan zij hadden doorstaan
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal doorstaan jij zult doorstaan hij zal doorstaan wij zullen doorstaan jullie zullen doorstaan zij zullen doorstaan
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal doorstaan hebben jij zult doorstaan hebben hij zal doorstaan hebben wij zullen doorstaan hebben jullie zullen doorstaan hebben zij zullen doorstaan hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou doorstaan jij zou doorstaan hij zou doorstaan wij zouden doorstaan jullie zouden doorstaan zij zouden doorstaan
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou doorstaan hebben jij zou doorstaan hebben hij zou doorstaan hebben wij zouden doorstaan hebben jullie zouden doorstaan hebben zij zouden doorstaan hebben
|
Gebiedende wijs |
doorsta
|
Aanvoegende wijs |
doorsta |