Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: doorbrengen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
doorgebracht

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik breng door
jij brengt door
hij brengt door
wij brengen door
jullie brengen door
zij brengen door

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik doorbreng
dat jij doorbrengt
dat hij doorbrengt
dat wij doorbrengen
dat jullie doorbrengen
dat zij doorbrengen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb doorgebracht
jij hebt doorgebracht
hij heeft doorgebracht
wij hebben doorgebracht
jullie hebben doorgebracht
zij hebben doorgebracht

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik bracht door
jij bracht door
hij bracht door
wij brachten door
jullie brachten door
zij brachten door

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik doorbracht
dat jij doorbracht
dat hij doorbracht
dat wij doorbrachten
dat jullie doorbrachten
dat zij doorbrachten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had doorgebracht
jij had doorgebracht
hij had doorgebracht
wij hadden doorgebracht
jullie hadden doorgebracht
zij hadden doorgebracht

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal doorbrengen
jij zult doorbrengen
hij zal doorbrengen
wij zullen doorbrengen
jullie zullen doorbrengen
zij zullen doorbrengen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal doorgebracht hebben
jij zult doorgebracht hebben
hij zal doorgebracht hebben
wij zullen doorgebracht hebben
jullie zullen doorgebracht hebben
zij zullen doorgebracht hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou doorbrengen
jij zou doorbrengen
hij zou doorbrengen
wij zouden doorbrengen
jullie zouden doorbrengen
zij zouden doorbrengen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou doorgebracht hebben
jij zou doorgebracht hebben
hij zou doorgebracht hebben
wij zouden doorgebracht hebben
jullie zouden doorgebracht hebben
zij zouden doorgebracht hebben

Gebiedende wijs
breng door

Aanvoegende wijs
doorbrenge

Voorbeelden

  1. Samen tijd doorbrengen?
    Spending time together?
  2. De zomer doorbrengen.
    I spent the summer.
  3. Gewoon samen tijd doorbrengen.
    Just spending time together.
  4. Ze wil Thanksgiving samen doorbrengen.
    She wants to have Thanksgiving together.
  5. Je wilde samen tijd doorbrengen.
    You wanted to spend time together.
  6. Laten we privé tijd doorbrengen.
    Let 's just hang out in private.
  7. We zouden samen tijd doorbrengen.
    We were supposed to spend some time together.
  8. Het weekend doorbrengen met wat?
    Spend the weekend doing what?
  9. We kunnen zaterdagavond samen doorbrengen.
    We can spend Saturday night together.
  10. Zal ik ze even doorbrengen?
    Shall I just take them through?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden