NL: doorbladeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
doorbladerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik doorblader jij doorbladert hij doorbladert wij doorbladeren jullie doorbladeren zij doorbladeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb doorbladerd jij hebt doorbladerd hij heeft doorbladerd wij hebben doorbladerd jullie hebben doorbladerd zij hebben doorbladerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik doorbladerde jij doorbladerde hij doorbladerde wij doorbladerden jullie doorbladerden zij doorbladerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had doorbladerd jij had doorbladerd hij had doorbladerd wij hadden doorbladerd jullie hadden doorbladerd zij hadden doorbladerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal doorbladeren jij zult doorbladeren hij zal doorbladeren wij zullen doorbladeren jullie zullen doorbladeren zij zullen doorbladeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal doorbladerd hebben jij zult doorbladerd hebben hij zal doorbladerd hebben wij zullen doorbladerd hebben jullie zullen doorbladerd hebben zij zullen doorbladerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou doorbladeren jij zou doorbladeren hij zou doorbladeren wij zouden doorbladeren jullie zouden doorbladeren zij zouden doorbladeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou doorbladerd hebben jij zou doorbladerd hebben hij zou doorbladerd hebben wij zouden doorbladerd hebben jullie zouden doorbladerd hebben zij zouden doorbladerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
doorblader
|
| Aanvoegende wijs |
| doorbladere |