NL: doodschamen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
doodgeschaamd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik schaam dood jij schaamt dood hij schaamt dood wij schamen dood jullie schamen dood zij schamen dood
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik doodschaam dat jij doodschaamt dat hij doodschaamt dat wij doodschamen dat jullie doodschamen dat zij doodschamen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb doodgeschaamd jij hebt doodgeschaamd hij heeft doodgeschaamd wij hebben doodgeschaamd jullie hebben doodgeschaamd zij hebben doodgeschaamd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik schaamde dood jij schaamde dood hij schaamde dood wij schaamden dood jullie schaamden dood zij schaamden dood
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik doodschaamde dat jij doodschaamde dat hij doodschaamde dat wij doodschaamden dat jullie doodschaamden dat zij doodschaamden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had doodgeschaamd jij had doodgeschaamd hij had doodgeschaamd wij hadden doodgeschaamd jullie hadden doodgeschaamd zij hadden doodgeschaamd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal doodschamen jij zult doodschamen hij zal doodschamen wij zullen doodschamen jullie zullen doodschamen zij zullen doodschamen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal doodgeschaamd hebben jij zult doodgeschaamd hebben hij zal doodgeschaamd hebben wij zullen doodgeschaamd hebben jullie zullen doodgeschaamd hebben zij zullen doodgeschaamd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou doodschamen jij zou doodschamen hij zou doodschamen wij zouden doodschamen jullie zouden doodschamen zij zouden doodschamen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou doodgeschaamd hebben jij zou doodgeschaamd hebben hij zou doodgeschaamd hebben wij zouden doodgeschaamd hebben jullie zouden doodgeschaamd hebben zij zouden doodgeschaamd hebben
|
Gebiedende wijs |
schaam dood
|
Aanvoegende wijs |
doodschame |