NL: donkeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gedonkerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik donker jij donkert hij donkert wij donkeren jullie donkeren zij donkeren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedonkerd jij hebt gedonkerd hij heeft gedonkerd wij hebben gedonkerd jullie hebben gedonkerd zij hebben gedonkerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik donkerde jij donkerde hij donkerde wij donkerden jullie donkerden zij donkerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedonkerd jij had gedonkerd hij had gedonkerd wij hadden gedonkerd jullie hadden gedonkerd zij hadden gedonkerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal donkeren jij zult donkeren hij zal donkeren wij zullen donkeren jullie zullen donkeren zij zullen donkeren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedonkerd hebben jij zult gedonkerd hebben hij zal gedonkerd hebben wij zullen gedonkerd hebben jullie zullen gedonkerd hebben zij zullen gedonkerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou donkeren jij zou donkeren hij zou donkeren wij zouden donkeren jullie zouden donkeren zij zouden donkeren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedonkerd hebben jij zou gedonkerd hebben hij zou gedonkerd hebben wij zouden gedonkerd hebben jullie zouden gedonkerd hebben zij zouden gedonkerd hebben
|
Gebiedende wijs |
donker
|
Aanvoegende wijs |
donkere |