NL: donderen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gedonderd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik donder jij dondert hij dondert wij donderen jullie donderen zij donderen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedonderd jij hebt gedonderd hij heeft gedonderd wij hebben gedonderd jullie hebben gedonderd zij hebben gedonderd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik donderde jij donderde hij donderde wij donderden jullie donderden zij donderden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedonderd jij had gedonderd hij had gedonderd wij hadden gedonderd jullie hadden gedonderd zij hadden gedonderd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal donderen jij zult donderen hij zal donderen wij zullen donderen jullie zullen donderen zij zullen donderen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedonderd hebben jij zult gedonderd hebben hij zal gedonderd hebben wij zullen gedonderd hebben jullie zullen gedonderd hebben zij zullen gedonderd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou donderen jij zou donderen hij zou donderen wij zouden donderen jullie zouden donderen zij zouden donderen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedonderd hebben jij zou gedonderd hebben hij zou gedonderd hebben wij zouden gedonderd hebben jullie zouden gedonderd hebben zij zouden gedonderd hebben
|
Gebiedende wijs |
donder
|
Aanvoegende wijs |
dondere |