1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. documenter

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

FR: documenter    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Participe Passé
documenté

Indicatif Présent
je documente
tu documentes
il; elle documente
nous documentons
vous documentez
ils; elles documentent

Indicatif Passé Composé
j`ai documenté
tu as documenté
il; elle a documenté
nous avons documenté
vous avez documenté
ils; elles ont documenté

Indicatif Imparfait
je documentais
tu documentais
il; elle documentait
nous documentions
vous documentiez
ils; elles documentaient

Indicatif Plus-Que-Parfait
j`avais documenté
tu avais documenté
il; elle avait documenté
nous avions documenté
vous aviez documenté
ils; elles avaient documenté

Indicatif Passé Simple
je documentai
tu documentas
il; elle documenta
nous documentâmes
vous documentâtes
ils; elles documentèrent

Indicatif Passé Antérieur
j`eus documenté
tu eus documenté
il; elle eut documenté
nous eûmes documenté
vous eûtes documenté
ils; elles eurent documenté

Indicatif Futur Simple
je documenterai
tu documenteras
il; elle documentera
nous documenterons
vous documenterez
ils; elles documenteront

Indicatif Futur Antérieur
j`aurai documenté
tu auras documenté
il; elle aura documenté
nous aurons documenté
vous aurez documenté
ils; elles auront documenté

Subjonctif Présent
je documente
tu documentes
il; elle documente
nous documentions
vous documentiez
ils; elles documentent

Subjonctif Passé
j`aie documenté
tu aies documenté
il; elle ait documenté
nous ayons documenté
vous ayez documenté
ils; elles aient documenté

Subjonctif Imparfait
je documentasse
tu documentasses
il; elle documentât
nous documentassions
vous documentassiez
ils; elles documentassent

Subjonctif Plus-Que-Parfait
j`eusse documenté
tu eusses documenté
il; elle eût documenté
nous eussions documenté
vous eussiez documenté
ils; elles eussent documenté

Conditionnel Présent
je documenterais
tu documenterais
il; elle documenterait
nous documenterions
vous documenteriez
ils; elles documenteraient

Conditionnel Passé
j`aurais documenté
tu aurais documenté
il; elle aurait documenté
nous aurions documenté
vous auriez documenté
ils; elles auraient documenté

Impératif Présent
(tu) documente, (nous) documentons
(vous) documentez


Voorbeelden

  1. Elle documente chaque parcelle.
    Ze documenteert elke seconde hiervan.
  2. Il va falloir que je me documente.
    Ik moet er wat boeken op naslaan.
  3. Je veux tout documenter!
    Ik wil alles vastleggen!
  4. Il faudrait le documenter.
    Misschien moet je het opschrijven.
  5. Il fallait documenter la lettre.
    De brief moest gecheckt worden.
  6. On a intérêt à se documenter.
    We moeten babyboeken kopen.
  7. Utilisez-le pour documenter les tâches.
    Leg de taken er mee vast.
  8. Je devais me documenter sur son organisation.
    Ik moest zijn organisatie onderzoeken.
  9. On ne fait qu' observer et se documenter.
    Slechts observatie en documentatie.
  10. Qu' elle doit documenter pour aider à sa défense.
    Ze kan ze nodig hebben voor haar verdediging.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try