NL: doctoreren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gedoctoreerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik doctoreer jij doctoreert hij doctoreert wij doctoreren jullie doctoreren zij doctoreren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedoctoreerd jij hebt gedoctoreerd hij heeft gedoctoreerd wij hebben gedoctoreerd jullie hebben gedoctoreerd zij hebben gedoctoreerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik doctoreerde jij doctoreerde hij doctoreerde wij doctoreerden jullie doctoreerden zij doctoreerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedoctoreerd jij had gedoctoreerd hij had gedoctoreerd wij hadden gedoctoreerd jullie hadden gedoctoreerd zij hadden gedoctoreerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal doctoreren jij zult doctoreren hij zal doctoreren wij zullen doctoreren jullie zullen doctoreren zij zullen doctoreren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedoctoreerd hebben jij zult gedoctoreerd hebben hij zal gedoctoreerd hebben wij zullen gedoctoreerd hebben jullie zullen gedoctoreerd hebben zij zullen gedoctoreerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou doctoreren jij zou doctoreren hij zou doctoreren wij zouden doctoreren jullie zouden doctoreren zij zouden doctoreren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedoctoreerd hebben jij zou gedoctoreerd hebben hij zou gedoctoreerd hebben wij zouden gedoctoreerd hebben jullie zouden gedoctoreerd hebben zij zouden gedoctoreerd hebben
|
Gebiedende wijs |
doctoreer
|
Aanvoegende wijs |
doctorere |