NL: divideren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedivideerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik divideer jij divideert hij divideert wij divideren jullie divideren zij divideren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedivideerd jij hebt gedivideerd hij heeft gedivideerd wij hebben gedivideerd jullie hebben gedivideerd zij hebben gedivideerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik divideerde jij divideerde hij divideerde wij divideerden jullie divideerden zij divideerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedivideerd jij had gedivideerd hij had gedivideerd wij hadden gedivideerd jullie hadden gedivideerd zij hadden gedivideerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal divideren jij zult divideren hij zal divideren wij zullen divideren jullie zullen divideren zij zullen divideren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedivideerd hebben jij zult gedivideerd hebben hij zal gedivideerd hebben wij zullen gedivideerd hebben jullie zullen gedivideerd hebben zij zullen gedivideerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou divideren jij zou divideren hij zou divideren wij zouden divideren jullie zouden divideren zij zouden divideren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedivideerd hebben jij zou gedivideerd hebben hij zou gedivideerd hebben wij zouden gedivideerd hebben jullie zouden gedivideerd hebben zij zouden gedivideerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
divideer
|
| Aanvoegende wijs |
| dividere |