Voorbeelden

1. Doesn 't disprove my theory.
   Dat ontkracht mijn theorie niet.
2. But also impossible to disprove.
   Maar ook onmogelijk om het te weerleggen.
3. I live to disprove this.
   Ik leef om dat te weerleggen.
4. He wanted to disprove the haunting.
   Hij wou het verhaal weerleggen.
5. No one can disprove a negative.
   Dat blijft iemand altijd achtervolgen.
6. Yes, but you can not disprove it.
   Ja, maar bewijs het maar eens.
7. Will you provide accounts to disprove it?
   Kun je rekeningen voorleggen die het tegendeel bewijzen?
8. That doesn 't disprove what Lars said.
   Het bewijst niet dat Lars liegt.
9. You worked so hard to disprove the rumors.
   Je hebt alles gedaan om de geruchten te ontzenuwen.
10. I can neither prove nor disprove that hypothesis.
    Ik kan die hypothese bevestigen noch ontkennen.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden