NL: dispenseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedispenseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik dispenseer jij dispenseert hij dispenseert wij dispenseren jullie dispenseren zij dispenseren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedispenseerd jij hebt gedispenseerd hij heeft gedispenseerd wij hebben gedispenseerd jullie hebben gedispenseerd zij hebben gedispenseerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik dispenseerde jij dispenseerde hij dispenseerde wij dispenseerden jullie dispenseerden zij dispenseerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedispenseerd jij had gedispenseerd hij had gedispenseerd wij hadden gedispenseerd jullie hadden gedispenseerd zij hadden gedispenseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal dispenseren jij zult dispenseren hij zal dispenseren wij zullen dispenseren jullie zullen dispenseren zij zullen dispenseren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedispenseerd hebben jij zult gedispenseerd hebben hij zal gedispenseerd hebben wij zullen gedispenseerd hebben jullie zullen gedispenseerd hebben zij zullen gedispenseerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou dispenseren jij zou dispenseren hij zou dispenseren wij zouden dispenseren jullie zouden dispenseren zij zouden dispenseren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedispenseerd hebben jij zou gedispenseerd hebben hij zou gedispenseerd hebben wij zouden gedispenseerd hebben jullie zouden gedispenseerd hebben zij zouden gedispenseerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
dispenseer
|
| Aanvoegende wijs |
| dispensere |