NL: disloqueren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gedisloqueerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik disloqueer jij disloqueert hij disloqueert wij disloqueren jullie disloqueren zij disloqueren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedisloqueerd jij hebt gedisloqueerd hij heeft gedisloqueerd wij hebben gedisloqueerd jullie hebben gedisloqueerd zij hebben gedisloqueerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik disloqueerde jij disloqueerde hij disloqueerde wij disloqueerden jullie disloqueerden zij disloqueerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedisloqueerd jij had gedisloqueerd hij had gedisloqueerd wij hadden gedisloqueerd jullie hadden gedisloqueerd zij hadden gedisloqueerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal disloqueren jij zult disloqueren hij zal disloqueren wij zullen disloqueren jullie zullen disloqueren zij zullen disloqueren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedisloqueerd hebben jij zult gedisloqueerd hebben hij zal gedisloqueerd hebben wij zullen gedisloqueerd hebben jullie zullen gedisloqueerd hebben zij zullen gedisloqueerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou disloqueren jij zou disloqueren hij zou disloqueren wij zouden disloqueren jullie zouden disloqueren zij zouden disloqueren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedisloqueerd hebben jij zou gedisloqueerd hebben hij zou gedisloqueerd hebben wij zouden gedisloqueerd hebben jullie zouden gedisloqueerd hebben zij zouden gedisloqueerd hebben
|
Gebiedende wijs |
disloqueer
|
Aanvoegende wijs |
disloquere |