NL: dilateren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedilateerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik dilateer jij dilateert hij dilateert wij dilateren jullie dilateren zij dilateren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedilateerd jij hebt gedilateerd hij heeft gedilateerd wij hebben gedilateerd jullie hebben gedilateerd zij hebben gedilateerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik dilateerde jij dilateerde hij dilateerde wij dilateerden jullie dilateerden zij dilateerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedilateerd jij had gedilateerd hij had gedilateerd wij hadden gedilateerd jullie hadden gedilateerd zij hadden gedilateerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal dilateren jij zult dilateren hij zal dilateren wij zullen dilateren jullie zullen dilateren zij zullen dilateren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedilateerd hebben jij zult gedilateerd hebben hij zal gedilateerd hebben wij zullen gedilateerd hebben jullie zullen gedilateerd hebben zij zullen gedilateerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou dilateren jij zou dilateren hij zou dilateren wij zouden dilateren jullie zouden dilateren zij zouden dilateren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedilateerd hebben jij zou gedilateerd hebben hij zou gedilateerd hebben wij zouden gedilateerd hebben jullie zouden gedilateerd hebben zij zouden gedilateerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
dilateer
|
| Aanvoegende wijs |
| dilatere |