NL: differentiëren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gedifferentieerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik differentieer jij differentieert hij differentieert wij differentiëren jullie differentiëren zij differentiëren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedifferentieerd jij hebt gedifferentieerd hij heeft gedifferentieerd wij hebben gedifferentieerd jullie hebben gedifferentieerd zij hebben gedifferentieerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik differentieerde jij differentieerde hij differentieerde wij differentieerden jullie differentieerden zij differentieerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedifferentieerd jij had gedifferentieerd hij had gedifferentieerd wij hadden gedifferentieerd jullie hadden gedifferentieerd zij hadden gedifferentieerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal differentiëren jij zult differentiëren hij zal differentiëren wij zullen differentiëren jullie zullen differentiëren zij zullen differentiëren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedifferentieerd hebben jij zult gedifferentieerd hebben hij zal gedifferentieerd hebben wij zullen gedifferentieerd hebben jullie zullen gedifferentieerd hebben zij zullen gedifferentieerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou differentiëren jij zou differentiëren hij zou differentiëren wij zouden differentiëren jullie zouden differentiëren zij zouden differentiëren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedifferentieerd hebben jij zou gedifferentieerd hebben hij zou gedifferentieerd hebben wij zouden gedifferentieerd hebben jullie zouden gedifferentieerd hebben zij zouden gedifferentieerd hebben
|
Gebiedende wijs |
differentieer
|
Aanvoegende wijs |
differentiëre |