NL: dienen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gediend
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik dien jij dient hij dient wij dienen jullie dienen zij dienen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gediend jij hebt gediend hij heeft gediend wij hebben gediend jullie hebben gediend zij hebben gediend
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik diende jij diende hij diende wij dienden jullie dienden zij dienden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gediend jij had gediend hij had gediend wij hadden gediend jullie hadden gediend zij hadden gediend
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal dienen jij zult dienen hij zal dienen wij zullen dienen jullie zullen dienen zij zullen dienen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gediend hebben jij zult gediend hebben hij zal gediend hebben wij zullen gediend hebben jullie zullen gediend hebben zij zullen gediend hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou dienen jij zou dienen hij zou dienen wij zouden dienen jullie zouden dienen zij zouden dienen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gediend hebben jij zou gediend hebben hij zou gediend hebben wij zouden gediend hebben jullie zouden gediend hebben zij zouden gediend hebben
|
| Gebiedende wijs |
dien
|
| Aanvoegende wijs |
| diene |