NL: dichtstoppen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
dichtgestopt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik stop dicht jij stopt dicht hij stopt dicht wij stoppen dicht jullie stoppen dicht zij stoppen dicht
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik dichtstop dat jij dichtstopt dat hij dichtstopt dat wij dichtstoppen dat jullie dichtstoppen dat zij dichtstoppen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb dichtgestopt jij hebt dichtgestopt hij heeft dichtgestopt wij hebben dichtgestopt jullie hebben dichtgestopt zij hebben dichtgestopt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik stopte dicht jij stopte dicht hij stopte dicht wij stopten dicht jullie stopten dicht zij stopten dicht
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik dichtstopte dat jij dichtstopte dat hij dichtstopte dat wij dichtstopten dat jullie dichtstopten dat zij dichtstopten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had dichtgestopt jij had dichtgestopt hij had dichtgestopt wij hadden dichtgestopt jullie hadden dichtgestopt zij hadden dichtgestopt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal dichtstoppen jij zult dichtstoppen hij zal dichtstoppen wij zullen dichtstoppen jullie zullen dichtstoppen zij zullen dichtstoppen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal dichtgestopt hebben jij zult dichtgestopt hebben hij zal dichtgestopt hebben wij zullen dichtgestopt hebben jullie zullen dichtgestopt hebben zij zullen dichtgestopt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou dichtstoppen jij zou dichtstoppen hij zou dichtstoppen wij zouden dichtstoppen jullie zouden dichtstoppen zij zouden dichtstoppen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou dichtgestopt hebben jij zou dichtgestopt hebben hij zou dichtgestopt hebben wij zouden dichtgestopt hebben jullie zouden dichtgestopt hebben zij zouden dichtgestopt hebben
|
| Gebiedende wijs |
stop dicht
|
| Aanvoegende wijs |
| dichtstoppe |