NL: dichtgaan U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
dichtgegaan
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ga dicht jij gaat dicht hij gaat dicht wij gaan dicht jullie gaan dicht zij gaan dicht
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik dichtga dat jij dichtgaat dat hij dichtgaat dat wij dichtgaan dat jullie dichtgaan dat zij dichtgaan
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik ben dichtgegaan jij bent dichtgegaan hij is dichtgegaan wij zijn dichtgegaan jullie zijn dichtgegaan zij zijn dichtgegaan
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ging dicht jij ging dicht hij ging dicht wij gingen dicht jullie gingen dicht zij gingen dicht
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik dichtging dat jij dichtging dat hij dichtging dat wij dichtgingen dat jullie dichtgingen dat zij dichtgingen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik was dichtgegaan jij was dichtgegaan hij was dichtgegaan wij waren dichtgegaan jullie waren dichtgegaan zij waren dichtgegaan
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal dichtgaan jij zult dichtgaan hij zal dichtgaan wij zullen dichtgaan jullie zullen dichtgaan zij zullen dichtgaan
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal dichtgegaan zijn jij zult dichtgegaan zijn hij zal dichtgegaan zijn wij zullen dichtgegaan zijn jullie zullen dichtgegaan zijn zij zullen dichtgegaan zijn
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou dichtgaan jij zou dichtgaan hij zou dichtgaan wij zouden dichtgaan jullie zouden dichtgaan zij zouden dichtgaan
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou dichtgegaan zijn jij zou dichtgegaan zijn hij zou dichtgegaan zijn wij zouden dichtgegaan zijn jullie zouden dichtgegaan zijn zij zouden dichtgegaan zijn
|
| Gebiedende wijs |
ga dicht
|
| Aanvoegende wijs |
| dichtga |