NL: dialogiseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedialogiseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik dialogiseer jij dialogiseert hij dialogiseert wij dialogiseren jullie dialogiseren zij dialogiseren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedialogiseerd jij hebt gedialogiseerd hij heeft gedialogiseerd wij hebben gedialogiseerd jullie hebben gedialogiseerd zij hebben gedialogiseerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik dialogiseerde jij dialogiseerde hij dialogiseerde wij dialogiseerden jullie dialogiseerden zij dialogiseerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedialogiseerd jij had gedialogiseerd hij had gedialogiseerd wij hadden gedialogiseerd jullie hadden gedialogiseerd zij hadden gedialogiseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal dialogiseren jij zult dialogiseren hij zal dialogiseren wij zullen dialogiseren jullie zullen dialogiseren zij zullen dialogiseren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedialogiseerd hebben jij zult gedialogiseerd hebben hij zal gedialogiseerd hebben wij zullen gedialogiseerd hebben jullie zullen gedialogiseerd hebben zij zullen gedialogiseerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou dialogiseren jij zou dialogiseren hij zou dialogiseren wij zouden dialogiseren jullie zouden dialogiseren zij zouden dialogiseren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedialogiseerd hebben jij zou gedialogiseerd hebben hij zou gedialogiseerd hebben wij zouden gedialogiseerd hebben jullie zouden gedialogiseerd hebben zij zouden gedialogiseerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
dialogiseer
|
| Aanvoegende wijs |
| dialogisere |