NL: detremperen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedetrempeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik detrempeer jij detrempeert hij detrempeert wij detremperen jullie detremperen zij detremperen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedetrempeerd jij hebt gedetrempeerd hij heeft gedetrempeerd wij hebben gedetrempeerd jullie hebben gedetrempeerd zij hebben gedetrempeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik detrempeerde jij detrempeerde hij detrempeerde wij detrempeerden jullie detrempeerden zij detrempeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedetrempeerd jij had gedetrempeerd hij had gedetrempeerd wij hadden gedetrempeerd jullie hadden gedetrempeerd zij hadden gedetrempeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal detremperen jij zult detremperen hij zal detremperen wij zullen detremperen jullie zullen detremperen zij zullen detremperen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedetrempeerd hebben jij zult gedetrempeerd hebben hij zal gedetrempeerd hebben wij zullen gedetrempeerd hebben jullie zullen gedetrempeerd hebben zij zullen gedetrempeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou detremperen jij zou detremperen hij zou detremperen wij zouden detremperen jullie zouden detremperen zij zouden detremperen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedetrempeerd hebben jij zou gedetrempeerd hebben hij zou gedetrempeerd hebben wij zouden gedetrempeerd hebben jullie zouden gedetrempeerd hebben zij zouden gedetrempeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
detrempeer
|
| Aanvoegende wijs |
| detrempere |