NL: desoriënteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gedesoriënteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik desoriënteer jij desoriënteert hij desoriënteert wij desoriënteren jullie desoriënteren zij desoriënteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedesoriënteerd jij hebt gedesoriënteerd hij heeft gedesoriënteerd wij hebben gedesoriënteerd jullie hebben gedesoriënteerd zij hebben gedesoriënteerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik desoriënteerde jij desoriënteerde hij desoriënteerde wij desoriënteerden jullie desoriënteerden zij desoriënteerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedesoriënteerd jij had gedesoriënteerd hij had gedesoriënteerd wij hadden gedesoriënteerd jullie hadden gedesoriënteerd zij hadden gedesoriënteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal desoriënteren jij zult desoriënteren hij zal desoriënteren wij zullen desoriënteren jullie zullen desoriënteren zij zullen desoriënteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedesoriënteerd hebben jij zult gedesoriënteerd hebben hij zal gedesoriënteerd hebben wij zullen gedesoriënteerd hebben jullie zullen gedesoriënteerd hebben zij zullen gedesoriënteerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou desoriënteren jij zou desoriënteren hij zou desoriënteren wij zouden desoriënteren jullie zouden desoriënteren zij zouden desoriënteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedesoriënteerd hebben jij zou gedesoriënteerd hebben hij zou gedesoriënteerd hebben wij zouden gedesoriënteerd hebben jullie zouden gedesoriënteerd hebben zij zouden gedesoriënteerd hebben
|
Gebiedende wijs |
desoriënteer
|
Aanvoegende wijs |
desoriëntere |