NL: desisteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedesisteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik desisteer jij desisteert hij desisteert wij desisteren jullie desisteren zij desisteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedesisteerd jij hebt gedesisteerd hij heeft gedesisteerd wij hebben gedesisteerd jullie hebben gedesisteerd zij hebben gedesisteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik desisteerde jij desisteerde hij desisteerde wij desisteerden jullie desisteerden zij desisteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedesisteerd jij had gedesisteerd hij had gedesisteerd wij hadden gedesisteerd jullie hadden gedesisteerd zij hadden gedesisteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal desisteren jij zult desisteren hij zal desisteren wij zullen desisteren jullie zullen desisteren zij zullen desisteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedesisteerd hebben jij zult gedesisteerd hebben hij zal gedesisteerd hebben wij zullen gedesisteerd hebben jullie zullen gedesisteerd hebben zij zullen gedesisteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou desisteren jij zou desisteren hij zou desisteren wij zouden desisteren jullie zouden desisteren zij zouden desisteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedesisteerd hebben jij zou gedesisteerd hebben hij zou gedesisteerd hebben wij zouden gedesisteerd hebben jullie zouden gedesisteerd hebben zij zouden gedesisteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
desisteer
|
| Aanvoegende wijs |
| desistere |