NL: desinfecteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gedesinfecteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik desinfecteer jij desinfecteert hij desinfecteert wij desinfecteren jullie desinfecteren zij desinfecteren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedesinfecteerd jij hebt gedesinfecteerd hij heeft gedesinfecteerd wij hebben gedesinfecteerd jullie hebben gedesinfecteerd zij hebben gedesinfecteerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik desinfecteerde jij desinfecteerde hij desinfecteerde wij desinfecteerden jullie desinfecteerden zij desinfecteerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedesinfecteerd jij had gedesinfecteerd hij had gedesinfecteerd wij hadden gedesinfecteerd jullie hadden gedesinfecteerd zij hadden gedesinfecteerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal desinfecteren jij zult desinfecteren hij zal desinfecteren wij zullen desinfecteren jullie zullen desinfecteren zij zullen desinfecteren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedesinfecteerd hebben jij zult gedesinfecteerd hebben hij zal gedesinfecteerd hebben wij zullen gedesinfecteerd hebben jullie zullen gedesinfecteerd hebben zij zullen gedesinfecteerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou desinfecteren jij zou desinfecteren hij zou desinfecteren wij zouden desinfecteren jullie zouden desinfecteren zij zouden desinfecteren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedesinfecteerd hebben jij zou gedesinfecteerd hebben hij zou gedesinfecteerd hebben wij zouden gedesinfecteerd hebben jullie zouden gedesinfecteerd hebben zij zouden gedesinfecteerd hebben
|
Gebiedende wijs |
desinfecteer
|
Aanvoegende wijs |
desinfectere |