NL: derailleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gederailleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik derailleer jij derailleert hij derailleert wij derailleren jullie derailleren zij derailleren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gederailleerd jij hebt gederailleerd hij heeft gederailleerd wij hebben gederailleerd jullie hebben gederailleerd zij hebben gederailleerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik derailleerde jij derailleerde hij derailleerde wij derailleerden jullie derailleerden zij derailleerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gederailleerd jij had gederailleerd hij had gederailleerd wij hadden gederailleerd jullie hadden gederailleerd zij hadden gederailleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal derailleren jij zult derailleren hij zal derailleren wij zullen derailleren jullie zullen derailleren zij zullen derailleren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gederailleerd hebben jij zult gederailleerd hebben hij zal gederailleerd hebben wij zullen gederailleerd hebben jullie zullen gederailleerd hebben zij zullen gederailleerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou derailleren jij zou derailleren hij zou derailleren wij zouden derailleren jullie zouden derailleren zij zouden derailleren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gederailleerd hebben jij zou gederailleerd hebben hij zou gederailleerd hebben wij zouden gederailleerd hebben jullie zouden gederailleerd hebben zij zouden gederailleerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
derailleer
|
| Aanvoegende wijs |
| deraillere |