NL: depouilleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gedepouilleerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik depouilleer jij depouilleert hij depouilleert wij depouilleren jullie depouilleren zij depouilleren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedepouilleerd jij hebt gedepouilleerd hij heeft gedepouilleerd wij hebben gedepouilleerd jullie hebben gedepouilleerd zij hebben gedepouilleerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik depouilleerde jij depouilleerde hij depouilleerde wij depouilleerden jullie depouilleerden zij depouilleerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedepouilleerd jij had gedepouilleerd hij had gedepouilleerd wij hadden gedepouilleerd jullie hadden gedepouilleerd zij hadden gedepouilleerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal depouilleren jij zult depouilleren hij zal depouilleren wij zullen depouilleren jullie zullen depouilleren zij zullen depouilleren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedepouilleerd hebben jij zult gedepouilleerd hebben hij zal gedepouilleerd hebben wij zullen gedepouilleerd hebben jullie zullen gedepouilleerd hebben zij zullen gedepouilleerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou depouilleren jij zou depouilleren hij zou depouilleren wij zouden depouilleren jullie zouden depouilleren zij zouden depouilleren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedepouilleerd hebben jij zou gedepouilleerd hebben hij zou gedepouilleerd hebben wij zouden gedepouilleerd hebben jullie zouden gedepouilleerd hebben zij zouden gedepouilleerd hebben
|
Gebiedende wijs |
depouilleer
|
Aanvoegende wijs |
depouillere |