NL: deplaceren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedeplaceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik deplaceer jij deplaceert hij deplaceert wij deplaceren jullie deplaceren zij deplaceren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedeplaceerd jij hebt gedeplaceerd hij heeft gedeplaceerd wij hebben gedeplaceerd jullie hebben gedeplaceerd zij hebben gedeplaceerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik deplaceerde jij deplaceerde hij deplaceerde wij deplaceerden jullie deplaceerden zij deplaceerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedeplaceerd jij had gedeplaceerd hij had gedeplaceerd wij hadden gedeplaceerd jullie hadden gedeplaceerd zij hadden gedeplaceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal deplaceren jij zult deplaceren hij zal deplaceren wij zullen deplaceren jullie zullen deplaceren zij zullen deplaceren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedeplaceerd hebben jij zult gedeplaceerd hebben hij zal gedeplaceerd hebben wij zullen gedeplaceerd hebben jullie zullen gedeplaceerd hebben zij zullen gedeplaceerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou deplaceren jij zou deplaceren hij zou deplaceren wij zouden deplaceren jullie zouden deplaceren zij zouden deplaceren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedeplaceerd hebben jij zou gedeplaceerd hebben hij zou gedeplaceerd hebben wij zouden gedeplaceerd hebben jullie zouden gedeplaceerd hebben zij zouden gedeplaceerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
deplaceer
|
| Aanvoegende wijs |
| deplacere |