NL: depasseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedepasseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik depasseer jij depasseert hij depasseert wij depasseren jullie depasseren zij depasseren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedepasseerd jij hebt gedepasseerd hij heeft gedepasseerd wij hebben gedepasseerd jullie hebben gedepasseerd zij hebben gedepasseerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik depasseerde jij depasseerde hij depasseerde wij depasseerden jullie depasseerden zij depasseerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedepasseerd jij had gedepasseerd hij had gedepasseerd wij hadden gedepasseerd jullie hadden gedepasseerd zij hadden gedepasseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal depasseren jij zult depasseren hij zal depasseren wij zullen depasseren jullie zullen depasseren zij zullen depasseren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedepasseerd hebben jij zult gedepasseerd hebben hij zal gedepasseerd hebben wij zullen gedepasseerd hebben jullie zullen gedepasseerd hebben zij zullen gedepasseerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou depasseren jij zou depasseren hij zou depasseren wij zouden depasseren jullie zouden depasseren zij zouden depasseren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedepasseerd hebben jij zou gedepasseerd hebben hij zou gedepasseerd hebben wij zouden gedepasseerd hebben jullie zouden gedepasseerd hebben zij zouden gedepasseerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
depasseer
|
| Aanvoegende wijs |
| depassere |