NL: delayen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedelayd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik delay jij delayt hij delayt wij delayen jullie delayen zij delayen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedelayd jij hebt gedelayd hij heeft gedelayd wij hebben gedelayd jullie hebben gedelayd zij hebben gedelayd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik delayde jij delayde hij delayde wij delayden jullie delayden zij delayden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedelayd jij had gedelayd hij had gedelayd wij hadden gedelayd jullie hadden gedelayd zij hadden gedelayd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal delayen jij zult delayen hij zal delayen wij zullen delayen jullie zullen delayen zij zullen delayen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedelayd hebben jij zult gedelayd hebben hij zal gedelayd hebben wij zullen gedelayd hebben jullie zullen gedelayd hebben zij zullen gedelayd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou delayen jij zou delayen hij zou delayen wij zouden delayen jullie zouden delayen zij zouden delayen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedelayd hebben jij zou gedelayd hebben hij zou gedelayd hebben wij zouden gedelayd hebben jullie zouden gedelayd hebben zij zouden gedelayd hebben
|
| Gebiedende wijs |
delay
|
| Aanvoegende wijs |
| delaye |