NL: degusteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedegusteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik degusteer jij degusteert hij degusteert wij degusteren jullie degusteren zij degusteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedegusteerd jij hebt gedegusteerd hij heeft gedegusteerd wij hebben gedegusteerd jullie hebben gedegusteerd zij hebben gedegusteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik degusteerde jij degusteerde hij degusteerde wij degusteerden jullie degusteerden zij degusteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedegusteerd jij had gedegusteerd hij had gedegusteerd wij hadden gedegusteerd jullie hadden gedegusteerd zij hadden gedegusteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal degusteren jij zult degusteren hij zal degusteren wij zullen degusteren jullie zullen degusteren zij zullen degusteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedegusteerd hebben jij zult gedegusteerd hebben hij zal gedegusteerd hebben wij zullen gedegusteerd hebben jullie zullen gedegusteerd hebben zij zullen gedegusteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou degusteren jij zou degusteren hij zou degusteren wij zouden degusteren jullie zouden degusteren zij zouden degusteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedegusteerd hebben jij zou gedegusteerd hebben hij zou gedegusteerd hebben wij zouden gedegusteerd hebben jullie zouden gedegusteerd hebben zij zouden gedegusteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
degusteer
|
| Aanvoegende wijs |
| degustere |