NL: degommeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedegommeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik degommeer jij degommeert hij degommeert wij degommeren jullie degommeren zij degommeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedegommeerd jij hebt gedegommeerd hij heeft gedegommeerd wij hebben gedegommeerd jullie hebben gedegommeerd zij hebben gedegommeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik degommeerde jij degommeerde hij degommeerde wij degommeerden jullie degommeerden zij degommeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedegommeerd jij had gedegommeerd hij had gedegommeerd wij hadden gedegommeerd jullie hadden gedegommeerd zij hadden gedegommeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal degommeren jij zult degommeren hij zal degommeren wij zullen degommeren jullie zullen degommeren zij zullen degommeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedegommeerd hebben jij zult gedegommeerd hebben hij zal gedegommeerd hebben wij zullen gedegommeerd hebben jullie zullen gedegommeerd hebben zij zullen gedegommeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou degommeren jij zou degommeren hij zou degommeren wij zouden degommeren jullie zouden degommeren zij zouden degommeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedegommeerd hebben jij zou gedegommeerd hebben hij zou gedegommeerd hebben wij zouden gedegommeerd hebben jullie zouden gedegommeerd hebben zij zouden gedegommeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
degommeer
|
| Aanvoegende wijs |
| degommere |