NL: defacen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gedefacet
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik deface jij defacet hij defacet wij defacen jullie defacen zij defacen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedefacet jij hebt gedefacet hij heeft gedefacet wij hebben gedefacet jullie hebben gedefacet zij hebben gedefacet
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik defacete jij defacete hij defacete wij defaceten jullie defaceten zij defaceten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedefacet jij had gedefacet hij had gedefacet wij hadden gedefacet jullie hadden gedefacet zij hadden gedefacet
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal defacen jij zult defacen hij zal defacen wij zullen defacen jullie zullen defacen zij zullen defacen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedefacet hebben jij zult gedefacet hebben hij zal gedefacet hebben wij zullen gedefacet hebben jullie zullen gedefacet hebben zij zullen gedefacet hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou defacen jij zou defacen hij zou defacen wij zouden defacen jullie zouden defacen zij zouden defacen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedefacet hebben jij zou gedefacet hebben hij zou gedefacet hebben wij zouden gedefacet hebben jullie zouden gedefacet hebben zij zouden gedefacet hebben
|
Gebiedende wijs |
deface
|
Aanvoegende wijs |
deface |