NL: decimeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedecimeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik decimeer jij decimeert hij decimeert wij decimeren jullie decimeren zij decimeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedecimeerd jij hebt gedecimeerd hij heeft gedecimeerd wij hebben gedecimeerd jullie hebben gedecimeerd zij hebben gedecimeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik decimeerde jij decimeerde hij decimeerde wij decimeerden jullie decimeerden zij decimeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedecimeerd jij had gedecimeerd hij had gedecimeerd wij hadden gedecimeerd jullie hadden gedecimeerd zij hadden gedecimeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal decimeren jij zult decimeren hij zal decimeren wij zullen decimeren jullie zullen decimeren zij zullen decimeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedecimeerd hebben jij zult gedecimeerd hebben hij zal gedecimeerd hebben wij zullen gedecimeerd hebben jullie zullen gedecimeerd hebben zij zullen gedecimeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou decimeren jij zou decimeren hij zou decimeren wij zouden decimeren jullie zouden decimeren zij zouden decimeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedecimeerd hebben jij zou gedecimeerd hebben hij zou gedecimeerd hebben wij zouden gedecimeerd hebben jullie zouden gedecimeerd hebben zij zouden gedecimeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
decimeer
|
| Aanvoegende wijs |
| decimere |