NL: decerneren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedecerneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik decerneer jij decerneert hij decerneert wij decerneren jullie decerneren zij decerneren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedecerneerd jij hebt gedecerneerd hij heeft gedecerneerd wij hebben gedecerneerd jullie hebben gedecerneerd zij hebben gedecerneerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik decerneerde jij decerneerde hij decerneerde wij decerneerden jullie decerneerden zij decerneerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedecerneerd jij had gedecerneerd hij had gedecerneerd wij hadden gedecerneerd jullie hadden gedecerneerd zij hadden gedecerneerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal decerneren jij zult decerneren hij zal decerneren wij zullen decerneren jullie zullen decerneren zij zullen decerneren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedecerneerd hebben jij zult gedecerneerd hebben hij zal gedecerneerd hebben wij zullen gedecerneerd hebben jullie zullen gedecerneerd hebben zij zullen gedecerneerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou decerneren jij zou decerneren hij zou decerneren wij zouden decerneren jullie zouden decerneren zij zouden decerneren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedecerneerd hebben jij zou gedecerneerd hebben hij zou gedecerneerd hebben wij zouden gedecerneerd hebben jullie zouden gedecerneerd hebben zij zouden gedecerneerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
decerneer
|
| Aanvoegende wijs |
| decernere |