NL: decaperen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedecapeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik decapeer jij decapeert hij decapeert wij decaperen jullie decaperen zij decaperen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedecapeerd jij hebt gedecapeerd hij heeft gedecapeerd wij hebben gedecapeerd jullie hebben gedecapeerd zij hebben gedecapeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik decapeerde jij decapeerde hij decapeerde wij decapeerden jullie decapeerden zij decapeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedecapeerd jij had gedecapeerd hij had gedecapeerd wij hadden gedecapeerd jullie hadden gedecapeerd zij hadden gedecapeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal decaperen jij zult decaperen hij zal decaperen wij zullen decaperen jullie zullen decaperen zij zullen decaperen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedecapeerd hebben jij zult gedecapeerd hebben hij zal gedecapeerd hebben wij zullen gedecapeerd hebben jullie zullen gedecapeerd hebben zij zullen gedecapeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou decaperen jij zou decaperen hij zou decaperen wij zouden decaperen jullie zouden decaperen zij zouden decaperen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedecapeerd hebben jij zou gedecapeerd hebben hij zou gedecapeerd hebben wij zouden gedecapeerd hebben jullie zouden gedecapeerd hebben zij zouden gedecapeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
decapeer
|
| Aanvoegende wijs |
| decapere |