NL: decalqueren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedecalqueerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik decalqueer jij decalqueert hij decalqueert wij decalqueren jullie decalqueren zij decalqueren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedecalqueerd jij hebt gedecalqueerd hij heeft gedecalqueerd wij hebben gedecalqueerd jullie hebben gedecalqueerd zij hebben gedecalqueerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik decalqueerde jij decalqueerde hij decalqueerde wij decalqueerden jullie decalqueerden zij decalqueerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedecalqueerd jij had gedecalqueerd hij had gedecalqueerd wij hadden gedecalqueerd jullie hadden gedecalqueerd zij hadden gedecalqueerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal decalqueren jij zult decalqueren hij zal decalqueren wij zullen decalqueren jullie zullen decalqueren zij zullen decalqueren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedecalqueerd hebben jij zult gedecalqueerd hebben hij zal gedecalqueerd hebben wij zullen gedecalqueerd hebben jullie zullen gedecalqueerd hebben zij zullen gedecalqueerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou decalqueren jij zou decalqueren hij zou decalqueren wij zouden decalqueren jullie zouden decalqueren zij zouden decalqueren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedecalqueerd hebben jij zou gedecalqueerd hebben hij zou gedecalqueerd hebben wij zouden gedecalqueerd hebben jullie zouden gedecalqueerd hebben zij zouden gedecalqueerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
decalqueer
|
| Aanvoegende wijs |
| decalquere |