NL: debriefen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedebrieft
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik debrief jij debrieft hij debrieft wij debriefen jullie debriefen zij debriefen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedebrieft jij hebt gedebrieft hij heeft gedebrieft wij hebben gedebrieft jullie hebben gedebrieft zij hebben gedebrieft
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik debriefte jij debriefte hij debriefte wij debrieften jullie debrieften zij debrieften
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedebrieft jij had gedebrieft hij had gedebrieft wij hadden gedebrieft jullie hadden gedebrieft zij hadden gedebrieft
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal debriefen jij zult debriefen hij zal debriefen wij zullen debriefen jullie zullen debriefen zij zullen debriefen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedebrieft hebben jij zult gedebrieft hebben hij zal gedebrieft hebben wij zullen gedebrieft hebben jullie zullen gedebrieft hebben zij zullen gedebrieft hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou debriefen jij zou debriefen hij zou debriefen wij zouden debriefen jullie zouden debriefen zij zouden debriefen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedebrieft hebben jij zou gedebrieft hebben hij zou gedebrieft hebben wij zouden gedebrieft hebben jullie zouden gedebrieft hebben zij zouden gedebrieft hebben
|
| Gebiedende wijs |
debrief
|
| Aanvoegende wijs |
| debriefe |